mevr. Toorop-Hall vroeg luide wie nu eigenlijk mevr. Toorop was, zij of Miek Janssen?

Leo Braat met de kop van Jan Toorop in ebbenhout uit 1921 door Gijs Jacobs van den Hof (foto Cas Oorthuys ) ca. 1966.

L.P.J. Braat ( Arnhem 1908, Amsterdam 1982) was een Nederlandse beeldhouwer, tekenaar, dichter, criticus. In 1963 schreef hij een interessant artikel over zijn jeugdige kennismaking/ontmoeting met Jan Toorop. Zijn herinneringen gaf hij weer in het maandblad Kroniek van Kunst en Kultuur waar hij overigens ook deel uit maakte van de redactie.
Reeds toen ik dertien, veertien jaar was, deden zich bij mij verschijnselen voor die mijn ouders deden besluiten te trachten mijn langzamerhand enig talent vertonend geknoei in klei in goed banen te laten leiden door een echte beeldhouwer. Die was sedert enige jaren voorradig in Arnhem: Gijs Jacobs van den Hof. Op een avond kwam hij “ op zicht” en dat schijnt, mijn ouders althans, meegevallen te zijn. Ik werd er bij gehaald. In het “telefoonkamertje” van de huisartsenpraktijk van mijn vader. Na vijf jaren “kunstoefening” in de kunstnijverheidsschool in Arnhem kreeg ik behalve van Gijs Jacobs van den Hof ook les van Hendrik Valk. Mijn vader had Jan Toorop tijdens zijn lagere schooljaren in Delft wel gezien. Een broertje van hem had bij hem in de klas gezeten. Zijn faam was in mijn jeugd ongemeen groot. Overal waren Toorop-kalenders te koop en ze wérden gekocht! later spraken wij, vrienden en ik wel over bidprentjes want het waren hoofdzakelijk madonna’s, gelovig kijkende apostelen (overigens prachtige koppen) en biddende maagden. Maar ik bewonderde hem om zijn echte grote kunst, zijn vroege schilderijen ( een botter op het strand hing bij een tante van mij), de symbolische tekeningen als “ O grave where is the victory” de stakingstekeningen en een reeks meesterlijke portretten, als dat van Casals.

Op een dag ben ik met mijn moeder- die zich zeer voor mijn tekenaanleg interesseerde; zelf had zij ook aanleg gehad maar was al vroeg opgehouden te oefenen – naar Den Haag gegaan, waar Toorop toen in de van Merlenstraat woonde. Hoe vaak zou ik nog met kloppend hart die saaie straat ingaan.!
Toorop maakte een diepe indruk op me. Gebogen, gekluisterd aan zijn ziekenstoel en onmachtig alleen op te staan, veel warrig grijzend haar, een woeste sik met baard-neigingen. Een tovenaar, dacht ik. Toen mijn moeder zich even teruggetrokken had om mij met de grote man alleen te laten wist deze blijkbaar niet goed wat met de verlegen jongen te doen. “God heeft de mensen niet geschapen, de mensen hebben God geschapen” zij hij plotseling, zonder enige aanleiding. “ Ja mijnheer” was alles wat ik kon uitbrengen. Hij staarde mij een tijd aan en zei toen: “ Als je een zelfportret wilt tekenen moet je een spiegel van Frans glas gebruiken” Jaren achtereen, tot zijn dood toe, bleef ik bij hem komen en ik zag naar hem op met een warm gevoel alsof hij mijn grootvader was. Soms wilde hij me wat in een andere kamer laten zien en schuifelde als een half verlamde gorilla dan over de ietwat gladde vloer, mij als een soort kruk gebruikend. Doodsbang was ik, de grote man te doen vallen! Zo liet hij mij de gipsmodellen van reliëfs aan de Amsterdamse Beurs zien, door hem “in gips gekapt” zoals hij zei.

Vol bewondering sprak hij over zijn dochter Charley en liet mij een mooie tekening zien van haar van hemzelf, voorover gebogen al tekende in zijn stoel.

Die vrouw, dié had talent, zei hij! Ook zei hij eens en dit maal was het zeker niet zo maar een inval: Bedenk goed wat je doet, als je kunstenaar wilt worden. De ongelukkigste mens op de wereld is een niet geslaagd kunstenaar.! Hij had er zeker vele gezien…… Op een dag, toen mijn moeder ook weer eens met me meekwam, stond er op zijn ezel een plank met erop geprikt een vel wit papier met in het midden twee volkomen “af” getekende ogen. Mijn moeder zei: Maar dat is mijnheer Müller uit Utrecht. ! Toorop schaterde- het was zo. Maar even later waarschuwde hij mij ernstig , nooit te doen wat hij vaak deed: een onderdeel van een gelaat geheel uitwerken, zonder de omtrek op zijn minst in schets aangegeven te hebben. Hij liet me een mislukking zien: een getekend portret van de componist Willem Heydt uit Nijmegen – overdag werkzaam in zijn gerenommeerde zaak van vis en delicatessen, waar mijn grootmoeder ook kwam als klant. Een vriendelijke oude heer wiens muziek verwant is met die van de door hem bewonderde Diepenbrock. Tijdens de eerste zitting had hij de ogen getekend, tijdens de tweede de rest, zonder te bemerken dat de stand van het hoofd totaal anders was. Resultaat absoluut geen gelijkenis.

Toorop was een groot liefhebber van zijn muzikale kerkcomposities, getuige de brief uit 1921 die hij schreef aan vermoedelijk Ina Lohr een Nederlandse violiste en componiste.

Soms vertelde Toorop mij wonderlijke zaken, die ik steevast geloofde. Ik ben nu eenmaal mijn leven lang goed van geloof geweest en dat heeft me vaak genoeg parten gespeeld! Zo vertelde hij me eens dat hij onlangs op straat was bekeurd wegens te hard rijden met zijn invalidenwagentje. Een ook eens dat hij binnenkort weer goed ter been zou zijn en dan weer wilde gaan fietsen. Maar wat kostten de fietsen eigenlijk tegenwoordig en zou ik niet eens kunnen gaan informeren naar prijzen en merken? Ik rende braaf door Den Haag en kwam met allerlei gegevens terug voor mijn “grootvader”. Als ik in Arnhem zulke verhalen vertelde aan mijn leraar Gijs Jacobs van den Hof, stikte die van het lachen en zei:” Jan was weer aan het fantaseren!” Soms maakte ik ook vreemde dingen mee, daar in de van Merlenstraat. Zo hoorde ik eens achter de schuifdeuren twisten: mw. Toorop-Hall vroeg luide wie nu eigenlijk mevrouw Toorop was, zij of Miek Janssen!,,


Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


× negen = 63